De vliegeraar leek mij het perfecte boek om het verhaal eens te bekijken vanuit een ander standpunt, namelijk dat van Hassan. Amir laat Hassan in de steek waardoor hun hechte vriendschap helemaal anders wordt. Amir leeft zijn hele leven lang met een schuldgevoel en vraagt zich af of Hassan weet van Amirs lafaards gedrag. Het hele verhaal lang wordt er verteld vanuit het ik-perspectief van Amir. Daarom kruip ik nu in de schoenen van Hassan en herschrijf ik de dag waarop Amir zijn beste vriend in de steek liet. Het was eindelijk zo ver, de dag van het jaarlijkse, grote vliegertoernooi.
'Ik droomde deze nacht dat jij en ik, samen in het Ghargha-meer zwommen,' vertelde ik aan Amir toen ik hem wat zwarte thee inschonk, 'jij was zo dapper om het meer in te gaan ook al zeiden ze ons dat er een monster zou leven. En ik, ik kwam je achterna.'
'Jij kan helemaal niet zwemmen, Hassan.' Dat was weer zo'n typische opmerking van Amir. Maar ik neem het hem niet kwalijk. Het zal waarschijnlijk wel aan de stress liggen. Ik lachte wat met zijn opmerking en zei: 'In dromen kan alles, Amir agha, en dromen hebben altijd een betekenis.'
Nadat Amir had ontbeten en zich had klaargemaakt voor het toernooi liepen we samen naar buiten. Het was zo'n mooie dag. De sneeuw schitterde door de zon die mooi stond te schijnen aan de blauwe hemel. Baba en Rahim Khan hadden een plekje gevonden op het dak van Amirs huis. Baba zwaaide naar ons. Nog nooit had ik zo veel mensen op straat gezien en iedereen was opgewonden voor de grote wedstrijd. Behalve Amir. Ik kon het zien aan hem, hij had nog geen woord gezegd sinds het ontbijt. Ik werd gek van de stilte. 'We moeten aan de slag,' zei ik. Het duurde even voordat Amir antwoordde. 'Ik weet niet of ik vandaag wel wil vliegeren,' zei hij. Arme Amir, dacht ik. Hij was zo nerveus. Toch moest hij meedoen, hij kan zo immers zo goed vliegeren. 'Denk eraan, Amir agha. Er is geen monster, alleen een mooie dag,' moedigde ik hem aan. Er verscheen een glimlach op Amirs gezicht en hij antwoordde: 'Geen monster.' 'Geen monster,' zei ik. De oude Amir was weer terug en hij was er helemaal klaar voor. 'Laten we gaan vliegeren,' zei hij.
Ik likte aan mijn vinger en stak hem in de lucht om te achterhalen van waar de wind kwam. Ik nam onze vlieger vast en rende zo'n vijftien meter van Amir vandaag. Ik stak hem hoog in de lucht en nadat Amir twee rukken gaf aan de lijn, gooide ik onze mooie rode vlieger hoog de lucht in. Ik was zo trots op ons. Het was prachtig om te zien, er hingen zo veel vliegers in de lucht. Door dit hele gebeuren had ik nog niet eens door dat mij vingers al bloedden door het vasthouden van de lijn. Ik genoot ervan om te zien hoe gepassioneerd en hoe geconcentreerd Amir aan het vliegeren was. De vliegers vielen één voor één naar beneden, maar onze vlieger bleef het volhouden tot bij de tien laatste vliegers! Ik had er een goed gevoel bij, Amir zal vandaag winnen, ik was er zeker van. Het hele toernooi had ik vol spanning staan kijken, maar nu was de spanning om te snijden. Onze rode vlieger en de blauwe vlieger waren de twee laatste vliegers hoog in de lucht. De mensen klapten, floten en zongen: 'Boeboeresj! Boeboeresj!' Snijd hem! Snijd hem! Ik keek naar Amir, zijn blik gefocust op de blauwe vlieger. 'Je bent er bijna, Amir agha! Bijna!' riep ik. En toen, 'krak'! Ik schreeuwde van blijheid en omhelsde Amir. 'Bravo! Bravo, Amir agha!' Allebei met tranen van geluk sprongen we op en neer. 'Wíj hebben gewonnen!' riep Amir. Ik was zo gelukkig.
Het toernooi was nog niet gedaan. Ik wou nog achter de blauwe vlieger rennen, ik wou hem winnen voor Amir. Ik liet de spoel vallen en rende weg. 'Je moet ermee terugkomen!' riep Hassan nog. Ik lachte en riep terug: 'Voor jou doe ik alles!' Vol moed rende ik de rest van de kinderen achterna. Ik had al een groot vermoeden waar de vlieger terecht zou komen. Ik rende zo snel ik kon. Ik zal en moet deze vlieger te pakken krijgen, voor Amir. Ik was er bijna. Ik zag de vlieger achter enkele huisjes verdwijnen en liep het volgende straatje in. Daar lag hij. Ik was de eerste!
Ik wou de vlieger net oprapen wanneer een hand me stevig bij mijn kraag vastnam. Het was Assef. Ik schopte zo hard ik kon en kon net ontsnappen aan zijn twee andere vrienden. Doodsbang liep ik het volgende steegje in, maar zo had ik mezelf in de val gelokt. Het steegje eindigde al snel en ik kon geen kant meer op.
Assef had zijn boksbeugel bij. 'Waar is je katapult, Hazara? vroeg hij terwijl hij zijn boksbeugel liet ronddraaien. Was Amir maar hier dacht ik. Ik keek naar het einde van het steegje, maar zag hem niet. Ik kon geen woord uitspreken, mijn keel zat helemaal dicht. 'Wat zei je ook alweer? "Ze zullen je eenogige Assef moeten noemen." Dat was het ja. Eenogige Assef. Heel bijdehand. Maar het is makkelijk zat bijdehand te zijn met een geladen wapen in je hand.' Ik wou weglopen, maar mijn benen leken wel vastgelijmd aan de grond. Was Amir maar hier, dacht ik opnieuw. Assef vertelde me dat hij in een vergevensgezinde bui was, hij zou het me vergeven. 'Bakhsjida. Vergeven en vergeten,' zei hij. Natuurlijk wou hij iets terug in de plaats, de blauwe vlieger. Nog nooit was ik zo bang geweest, maar ik was nog dapper genoeg om met mijn hoofd te schudden. Nooit zou ik hen de vlieger geven. 'Amir agha heeft het toernooi gewonnen en ik heb deze vlieger voor hem gevangen. Eerlijk is eerlijk. Het is zijn vlieger.' Kamal en Wali stonden wat te lachen achter Assef. 'Een trouwe Hazara. Zo trouw als een hond,' zei Assef. En toen vroeg hij me iets, iets waar ik eigenlijk nog nooit had over nagedacht: 'Zou hij voor jou hetzelfde doen? Heb je je wel eens afgevraagd waarom hij alleen met jou speelt als er niemand anders is?' Hij schold me uit en probeerde me wijs te maken dat ik niets was voor Amir. Amir was mijn beste vriend. Hij zou hetzelfde doen voor mij, dacht ik toch. Opeens was ik niet meer zo zeker of Amir het ook voor mij zou opnemen. Maar ik zou het altijd voor hem opnemen. 'Amir agha en ik zijn vrienden,' zei ik. Ze lachten me uit. 'Wat ben je toch een zielige sukkel. En nu, bas. Genoeg gepraat. Geef op die vlieger.' Ik stond de trillen op mijn benen, maar toen dacht ik aan Amir en kreeg weer moed. Snel nam ik een steen en richtte hem op Assef. 'Zoals je wilt,' zei hij. Hij deed zijn jas uit en kwam naar me toe gestapt. Toen gebeurde alles heel snel. Ik gooide de steen naar Assefs hoofd, hij slaakte een kreet en viel me aan. Ik kon niets doen. Ook Wali en Kamal stortten zich op mij. Toen trokken ze mijn broek uit. Ik hoorde Wali en Kamal zeggen dat dit misschien toch geen idee was. Toch namen ze beide een arm van me vast en legden ze op mij rug. Assef stond met zijn schoen in mijn nek. Wat moet ik doen? Ik wist het niet. Ik kon niets bedenken, ik kon enkel het gebonk van mijn hart horen. Het was te laat om nog iets te kunnen doen, ik moest me erbij neerleggen. Assef knielde zich achter me en maakte de gesp van zijn riem los. Ik was op, doodmoe, ik kon niet meer. Ik legde mijn hoofd neer en voordat het zwart werd, zag ik hem. Eindelijk, daar is hij. Ik zag Amir.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten